Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want door [15]de genade, die mij gegeven is, [16]zeg ik een [17]iegelijk, die onder u is, dat hij niet [18]wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn; maar dat hij [19]wijs zij tot [20]matigheid, gelijk als [21]God [22]een iegelijk [23]de mate des geloofs [24]gedeeld heeft. 15. Dat is, naar het ambt des apostelschaps, dat mij uit genade bevolen is, en naar het gezag, dat mij als een apostel en gezant Gods van hem gegeven is. 16. Dat is, Ik gebied. 17. Namelijk die enige openbare bediening, of bijzondere gave heeft; Deut.29:29; Spreuk.25:27; Pred.7:16. 18. Grieks, overwijs zij; namelijk boven zijn begrip of beroeping. Of, zich niet late voorstaan, dat bij hem overvloediger wijsheid is dan bij andere. 19. Namelijk in goddelijke zaken; want die mogen en moeten ook van ons met eerbieding en aandachtige naarstigheid onderzocht worden. 20. Namelijk des verstands of der wetenschap; gelijk het Griekse woord medebrengt; zich tevreden houdende met kennis der dingen, die ter zaligheid nodig of dienstig zijn. 21. Dat is, gedenkende dat het God is, die de kennis, die gij hebt, u gegeven heeft, 1 Kor.7:17, en dat gij daarom u niet over dezelve moet verhovaardigen. 22. Dat is, gedenkende ook dat gij die kennis alleen niet hebt, maar dat dezelve, en dikwijl ook nog meerder, aan anderen is medegedeeld. 23. Dat is, naar het deel, dat elkeen der gelovigen van God uitgedeeld is. Want er is niemand, die een volmaakte kennis van alles heeft, maar de ene heeft mindere, de andere meerdere; 1 Kor.7:7, en 1 Kor.13:9; Ef.4:7. 24. Namelijk als een huisvader, die elkeen zijner huisgenoten zijn deel uitdeelt, den een wat meerder, den ander wat minder, den een dit, den ander wat anders.